Transgender

De wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen (B.S. van 30 mei 2007) bepaalt dat voor de toepassing van deze wet een direct onderscheid op grond van geslachtsverandering, genderidentiteit en genderexpressie wordt gelijkgesteld met een direct onderscheid op grond van geslacht (artikel 4 §2 en §3). Dit betekent dat het Instituut in het kader van zijn juridische missie bevoegd is om op te treden inzake discriminatie op basis van geslacht van transgender personen.

Het recht op gendergelijkheid omvat in principe ook het recht op een eigen beleving en invulling van de genderidentiteit. Hoe en of je je vrouw-zijn of man-zijn wilt beleven, wat dat voor jou betekent, is een persoonlijke zaak die geen aanleiding mag geven tot discriminatie.

Binnen de werking van het Instituut neemt het actiedomein transgender een wat aparte plaats in, omdat het om een specifieke doelgroep gaat. Hoewel de variatie in genderbeleving heel erg groot is, worden mensen die de grenzen tussen de geslachten overschrijden, hier heel vaak op geviseerd. Om deze doelgroep te omschrijven, wordt de term ‘transgender personen’ gebruikt.

Transgender personen worden sterker geconfronteerd met beperkingen die iedereen kent: van vrouwen wordt verwacht dat ze zich lief, sociaal, volgzaam, punctueel, enzovoorts gedragen en bovendien slank en mooi zijn, van mannen dat ze zich stoer, egocentrisch, dominant, ruw, enzovoorts gedragen en vanzelfsprekend groot en sterk zijn. Iedereen kan dat lijstje stereotypen gemakkelijk aanvullen en iedereen kent ook minstens een aantal van die stereotypen die niet overeenstemmen met de eigen persoonlijkheid, of het eigen lichaam. In die zin is de discriminatie van transgender personen niet toevallig een bevoegdheid van het Instituut. Het onderscheid tussen vrouwen en mannen en de stereotypen errond liggen immers aan de basis van de ongelijkheid en het seksisme in de samenleving.