Wetgeving

De wet van 28 juli 2011 teneinde te garanderen dat vrouwen zitting hebben in de raad van bestuur van de autonome overheidsbedrijven, de genoteerde vennootschappen en de Nationale Loterij voert voor alle leden van de Raad van Bestuur een quotum in van ten minste één derde leden van het minder vertegenwoordigde geslacht (binnen zes jaar voor zeer grote bedrijven, acht jaar voor kleine en middelgrote ondernemingen en onverwijld voor overheidsbedrijven). In geval van niet-naleving van deze bepalingen zijn er sancties: nietigheid van de benoeming of opschorting van de financiële voordelen. De evaluatie door het Parlement van de impact van de wet op de aanwezigheid van vrouwen in raden van bestuur is gepland tijdens het twaalfde jaar na de inwerkingtreding ervan, namelijk in 2023.

Het Instituut publiceerde in 2016 een studie die de eerste effecten van de quotawetgeving in kaart bracht. Hiervoor werd de verhouding tussen vrouwen en mannen in de raden van bestuur van organisaties die in het toepassingsgebied van de wet vallen geanalyseerd voor de jaren 2008, 2012 en 2014. Deze studie werd herhaald in 2016 en 2018.

Een Koninklijk Besluit van 2 juni 2012 legt vrouwenquota vast in de eerste twee niveaus van de overheid. Voortaan moet ten minste één topambtenaar op de drie een vrouw zijn. Diensten die de vereiste normen niet halen, zullen bij gelijkwaardige laureaten de voorkeur moeten geven aan de vrouwelijke kandidaat. Volgens de meest recente cijfers maakten vrouwen in 2017 29% uit van de ambtenaren van de eerste graad en 35% van de tweede graad van de federale ministeries (federale overheidsdiensten – FOD’s, programmatorische overheidsdiensten – POD’s en het ministerie van Defensie).